Stap voor stap naar een duurzame varkenshouderij

Eetgelegenheid

In een diergericht houderijsysteem is het welzijn van het varken hoog, omdat het varken en zijn natuurlijke behoeften centraal staan. Een voorwaarde en basisprincipe hiervoor is dat het voer van voldoende kwaliteit moet zijn en in de juiste kwantiteit moet worden gegeven. Dit is goed voor het dier en efficiënt voor het bedrijf. Er moet voldoende eetgelegenheid zijn voor de varkens, om competitie op voer te voorkomen. Dit betekent niet dat de varkens nooit honger hebben, dat is een natuurlijk seintje dat ze moeten eten, net als bij mensen. Maar het is wel belangrijk dat als ze het seintje krijgen, ze eten kunnen nuttigen.

man met big

Uit de literatuur is gebleken dat één eetplaats per vijf varkens de competitie om voer tussen varkens vermindert. Een voerstation is een uitzondering, bij dat systeem kunnen er 30 varkens per eetplaats zijn. Voldoende eetgelegenheid aanbieden is beter voor de gezondheid en het welzijn van het varken en leidt bijvoorbeeld tot een betere lichaamsconditiescore, minder verwondingen en positiever sociaal gedrag.

Varkens synchroniseren graag hun gedrag en willen dus tegelijk kunnen eten en drinken. Genoeg eetplaatsen aanbieden om dit te stimuleren verhoogt het dierenwelzijn en geeft ruimte voor het meest natuurlijke gedrag. Als het niet mogelijk is om tegelijk te kunnen eten, kan dit leiden tot frustratie en negatief gedrag. De indeling van het hok kan ook een invloed hebben op de onderlinge competitie, daarom is het belangrijk dat de voerbakken voldoende bereikbaar zijn voor alle varkens. Om hiervan verzekert te zijn krijgt elk varken het liefst een eigen voerplaats, maar minimaal één voerplaats voor vijf varkens.

  • Minimaal één voerplaats per vijf varkens. 

De varkens moeten voldoende ruwvoer ter beschikking hebben. Ruwvoer geeft de varkens een gevuld gevoel en werkt ook tegen verveling. Dit verlaagt de kans dat ze negatief gedrag uiten richting hun hokgenoten.

Minimaal twee keer per dag voeren heeft voordelen voor het welzijn ten opzichte van één keer per dag voeren, (als beperkt wordt gevoerd). Dit is ook wat er over het algemeen al gebeurd in stallen. De competitie tussen de varkens verlaagt bij een hogere voerfrequentie en de varkens krijgen minder snel last van een hongergevoel, wat kan leiden tot minder negatief gedrag richting de omgeving of elkaar.

  • Minimaal twee keer per dag voeren.

Er zijn verschillende manieren van voeren, welke een effect hebben op de beschikbaarheid van het voer voor de varkens. Drie veel gebruikte vormen zijn vloervoedering, trogvoedering en een voerstation.

  • Bij vloervoedering, ligt het voer op de vloer en kunnen alle varkens tegelijk eten. Dit vervult naast de voerbehoefte ook de wroetbehoefte van het varken, maar het is wel een dure oplossing. Over het algemeen wordt vloervoedering nu alleen in kraamhokken toegepast, omdat het bij andere categorieën veel verspilling van voer geeft. Als een varkenshouderij last heeft van problemen zoals staartbijten, is het strooien van brokjes een goede manier om de omgeving van de varkens te verrijken, de wroetbehoefte te vervullen en verveling tegen te gaan.
    • Dit gaat niet samen met trogvoedering en een voerstation, één van deze drie opties is maar nodig. Wel kan er in verschillende delen van de stal een verschillend systeem worden gebruikt.
  • Bij trogvoedering wordt het eten via een trog aangeboden. Hierbij kunnen veel varkens tegelijk eten.
    • Dit gaat niet samen met vloervoedering en een voerstation, één van deze drie opties is maar nodig. Wel kan er in verschillende delen van de stal een verschillend systeem worden gebruikt.
  • Bij een voerstation kan het voer en de hoeveelheid van het voer op het individuele varken worden afgestemd. Dit verhoogt het welzijn en de voerefficiëntie. Een voerstation wordt momenteel eigenlijk alleen bij dragende zeugen toegepast. Met dit systeem mogen er 30 varkens per eetplaats zijn.
    • Dit gaat niet samen met vloervoedering en trogvoedering, één van deze drie opties is maar nodig. Wel kan er in verschillende delen van de stal een verschillend systeem worden gebruikt. Het sluit aan bij het verlagen van de stikstof- en fosfaatuitstoot bij veevoer.

Eetplaatsen

  • Moinard, C., Mendl, M., Nicol, C.J., Green, L.E. (2003). A case control study of on-farm risk factors for tail biting in pigs. Applied Animal Behaviour Science 81(4): pp. 333-355.
  • Taylor, N.R., Main, D.C.J., Mendl, M., Edwards, S.A. (2010). Tail-biting: A new perspective. The Veterinary Journal 186(2): pp. 137-147.
  • Van der Peet-Schwering, C.M.C., Hoofs, A.I.J., Vermeer, H.M., Binnendijk, G.P. (2010). Groepshuisvesting voor drachtige zeugen: kenmerken van de verschillende systemen. Wageningen Livestock Research: rapport 352.
  • Welfare Quality® (2009). Welfare Quality® assessment protocol for pigs (sows and piglets, growing and finishing pigs). Welfare Quality® Consortium, Lelystad, Netherlands.

Voldoende ruwvoer

  • Sonoda, L.T., Fels, M., Oczak, M., Vranken, E., Ismayilova, G., Guarino, M., Viazzi, S., Bahr, C., Berckmans, D., Hartung, J. (2013). Tail Biting in pigs - Causes and management intervention strategies to reduce the behavioural disorder. A review. Berliner und Münchener Tierärztliche Wochenschrift 126(3/4): pp. 104-112.

Voerfrequentie

  • Rizvi, S., Nicol, C.J., Green, L.E. (1998). Risk factors for vulva biting in breeding sows in south-west England. Veterinary Record 143: pp. 654-658.

Manier van voeren

  • Van der Peet-Schwering, C.M.C., Hoofs, A.I.J., Vermeer, H.M., Binnendijk, G.P. (2010). Groepshuisvesting voor drachtige zeugen: kenmerken van de verschillende systemen. Wageningen Livestock Research: rapport 352.